De situatie in het verleden
Traditioneel pasten de transporteurs die zich volledig of voor een deel met het vervoer van petroleumproducten bezig hielden de voorwaarden toe van het paritair comité nr. 140 voor het wegvervoer. Geen enkel bedrijf wilde de veel hogere lonen betalen van het paritair comité voor de petroleumnijverheid (nr. 117). Dat zou voor een individuele transporteur economische zelfmoord zijn geweest. In het algemeen aanvaardden ook de inspectiediensten deze toestand, of ze traden er alleszins niet tegen op.
Ontslagen werknemers binden kat de bel aan
Het gebeurde af en toe dat individuele werknemers, doorgaans nadat zij om een dringende reden waren ontslagen, en zij dit ontslag hoe dan ook wensten te betwisten, voor de arbeidsrechtbanken beweerden dat zij recht hadden op loonachterstallen overeenkomstig de barema’s van het paritair comité voor de petroleumnijverheid. Dit leidde uiteraard tot gigantische en vooral onbetaalbare claims. Op 2 oktober 2008 besliste de afdeling Brugge van het Arbeidshof te Gent voor het eerst dat een transporteur van petroleumproducten de arbeidsvoorwaarden van de petroleumsector moest naleven. De bom barstte helemaal toen het Hof van Cassatie in 2010 deze stelling bijtrad.
Politiek komt tussenbeide in 2013
Voor de meeste betrokken ondernemingen klonk dit als een doodvonnis. De sociale partners drongen er bij de bevoegde politici op aan dat de betrokken ondernemingen opnieuw onder de bevoegdheid van het paritair comité voor het wegtransport zou worden gebracht. En met succes: Bij K.B. van 19 juli 2013 werd bepaald dat voortaan alleen het paritair comité nr. 127 voor de brandstoffenhandel bevoegd zou zijn voor ondernemingen die uitsluitend instaan voor het vervoer van petroleumproducten en/of -derivaten, zonder dat daarbij enige financiële of commerciële activiteit met betrekking tot het vervoerde product wordt uitgevoerd.
Sector reageert afwijzend, maar vangt bot bij raad van State
Transporteurs keken aan tegen een drastische toename van de loonlast met gemiddeld 20 à 30%. De werkgeversorganisaties vonden dan ook dat de regering bij de onderverdeling van de economie in bedrijfstakken met dit principe van gelijkheid rekening moest houden. Zij besloten dan ook het K.B. van 10 juli 2013 aan te vechten voor de Raad van State. Pas op 8 september 2015 velde de Raad zijn arrest: de bevoegdheid van de overheid om eigenmachtig te bepalen voor welke bedrijven een paritair comité bevoegd is, is derhalve principieel onbegrensd, en zij wordt niet beperkt door het gelijkheidsbeginsel. Het verzoek tot vernietiging van het K.B. dat de transporteurs van petroleumproducten en -derivaten bij de brandstoffenhandel indeelt, werd dan ook verworpen.
De soap is nog steeds niet gedaan
Een aantal bedrijven zijn nog verwikkeld in procedures waarin werknemers achterstallen vorderen voor de periode voorafgaand aan 1 augustus 2013. Vanaf 1 augustus 2018 zullen nieuwe vorderingen op grond van de cao’s van de petroleumsector definitief verleden tijd zijn. Op dat ogenblik treedt definitief de verjaring in, althans in de mate waarin, in de vijf jaar voor-
dien, nooit toepassing werd gemaakt van de petroleumvoorwaarden, en op voorwaarde dat de werknemer niet door middel van een deurwaardersexploot de verjaring heeft gestuit of klacht heeft ingediend bij de inspectiediensten. De tekst van het K.B. van 10 juli 2013 zelf leidt overigens ook soms tot verwarring. Zo verzuimt de tekst duidelijk te bepalen wat onder petroleumderivaten moet worden verstaan. Ook hebben zowel de minister als de inspectie het principe aanvaard dat een werkgever die twee verschillende activiteiten combineert, onder het paritair comité ressorteert dat bevoegd is voor zijn belangrijkste activiteit. Ook dat is voer voor discussie uiteraard.
Dit voorbeeld van het K.B. van 10 juli 2013 die de brandstoffenhandel bevoegd maakte voor het transport van petroleumproducten illustreert perfect de problematiek van de paritaire comités.